Op een dag gingen vader en zoon met een ezel op pad. Vader wilde lopen en zette zijn zoon op de rug van de ezel. Zo gingen zij op weg tot zij mensen tegenkwamen die zeiden: ‘Zie daar de wereld op zijn kop. Die gezonde jongen zit rustig op de ezel, terwijl zijn arme, vermoeide vader nauwelijks vooruit komt.’
De jongen hoorde dit, schaamde zich en stapte af. Hij wilde dat zijn vader verder op de ezel zou rijden. Zo liepen ze voort. Even later hoorden ze: ‘Moet je dat zien. Wat een ontaarde vader, die zelf lekker op de ezel zit en zijn kind laat lopen.’
Na dit verwijt zei de zoon: ‘Kom, laten we samen op de ezel rijden.’ Zo vervolgden ze hun weg tot zij mensen tegenkwamen die zeiden: ‘Kijk, dat arme beest. Zijn rug zakt door onder het gewicht van hen beiden, wat een dierenbeulen.’
Daarop zei de jongen: ‘Laten we allebei te voet gaan, dan kan niemand ons nog verwijten maken.’ Zo liepen ze verder achter hun ezel. Tot voorbijgangers commentaar leverden: ‘Zie deze dwazen. Ze lopen in de brandende zon en geen van beiden denkt eraan op de ezel te gaan zitten.’
Vader richtte zicht tot zijn zoon en zei: ‘Tja, mijn zoon, hoe je je ook gedraagt, op- en aanmerkingen zullen er altijd in overvloed zijn. Volg daarom altijd wat je eigen hart je ingeeft.’