Een prachtig verhaal over de sluiers van Samhain
Het was halverwege de herfst, de laatste nacht van de maand oktober. En zoals altijd op die 31ste oktober was het zwart en koud buiten. Zelfs Grootmoeder Maan was die nacht donker en daardoor niet te zien.
Aan de rand van het oude bos was het stil en fris. Over de weilanden, grenzend aan het bos, hingen geheimzinnige sluiers mist. Daar op de grens van weiland en bos liep een vrouw, ze was niet meer zo jong maar ook nog niet stokoud. Haar lange haar hing in natte slierten om haar hoofd, ze was moe en sjokte richting het bos. Ze was geen gewone vrouw. Nee, ze was de Godin zelf, door velen Moeder Aarde genoemd.
‘Kleine Vos, hoor ze toch eens vrolijk feesten daar in het bos’ zei ze tegen de Vos die naast haar trippelde. ‘Zo dankbaar en blij om de grote oogst en ze feesten er nog even lekker op los voor de winter écht begint, wil jij niet naar het Samhainfeest? Toe ga maar Vosje. Ik loop hier rustig in mijn eentje verder.’ zei ze vriendelijk. Vos keek naar Godin op en vond dat ze er maar verdrietig en moe uit zag. ‘Kom Vos, vier het einde van de zomer en het begin van de winter met de anderen, ik kom later wel’
Vos knikte twijfelend: ‘Goed dan, ik ga al, tot straks dan maar’ en weg rende Vos het donkere bos in. Godin zuchtte diep en zakte neer op een grote ronde zwerfkei, die duizenden jaren geleden precies bij de twee elkaar kruisende zandpaden terecht was gekomen.
Ze staarde voor zich uit. ‘Ja, het is het weer een mooi, vruchtbaar en druk jaar geweest’ dacht ze hardop. ‘De zaden zijn goed ontkiemt in het voorjaar en uitgegroeid tot sterke planten in de zomer.’ Ze dacht er aan hoe de boeren met Lammas het goudgele graan geoogst hadden, dat het komende jaar voor brood zou zorgen. En ze glimlachte bij de herinnering aan de kinderen die met Mabon zo vrolijk hadden geholpen om manden vol appels en peren te plukken. Genoeg vitaminen om de winter door te komen tot de volgende oogst. En de weken voor Samhain waren de laatste noten én pompoenen geraapt. Glimlachend fluisterde ze tevreden: ‘Zon, wat hebben we het samen met de boeren weer goed gedaan dit jaar, de oogst is rijk. Alle mensen, elfen, kabouters en dierenvrienden zullen de koude, lange wintertijd die er aan komt, gelukkig genoeg te eten hebben.’
‘Ach…. en nu is het vandaag al weer Samhain, het jaarwiel is helemaal rondgedraaid, de tijd van rust en stilte kan beginnen. Wat mis ik je Eik,’ zuchtte Godin.
Ze keek triest voor zich uit, terwijl ze hoorde hoe verderop in het bos door iedereen vrolijk feest werd gevierd. Zelf was ze niet in de feestemming. De Godin miste de zonnegod, haar lieve Koning Eik. Hij was net als ieder jaar met Midzomer verslagen door zijn broer Koning Hulst. Ze dacht er aan hoe Eik steeds zwakker was geworden en hoe de dagen daardoor steeds korter waren geworden. Enkele manen terug was Eik zelfs teruggegaan naar het Zomerland. Daar in die andere wereld, het land van de doden, was Eik nog steeds. ‘Oh Eik, kon ik je maar weer even zien of spreken’ fluisterde ze en streelde liefdevol over haar ronde bollende buik. Over een paar maanden zou haar zonnekind Eik opnieuw geboren worden. Dat wist ze, hij zou terugkomen uit het Zomerland naar deze wereld, zoals hij dat ieder jaar deed.
Maar nu zat ze alleen daar, op die zwerfkei. Ze was moe en voelde dat ze langzaam ouder en zwakker werd. Ook haar tijd op aarde liep langzaam af.
De Samhainavond werd later en later en het leek alsof er iets veranderde in de lucht, alles trilde en er kwam een magisch licht aan de donkere hemel dat de sluiers verlichtte. Denkend en verlangend naar Eik, wist Godin ineens wat ze moest doen: ‘De sluiers tussen de werelden zijn vannacht dun, de doden zijn nu dichtbij, ik kan de poort naar het Zomerland stilletjes open doen en even samen zijn met Eik.’ dacht ze. Toen stond Godin langzaam op en wandelde naar een grote Vlier aan de rand van het bos. ‘Lieve Vlier’ sprak ze , ‘hier ben ik op deze Samhainnacht, ik kom de poort openen om mijn lieve Eik even te zien’. En met de kracht van haar hart opende ze de poort naar het Zomerland en toen zag en voelde Godin door de sluiers heen haar Eik, ze liep door de poort en vierde samen met hem Samhain .
Maar het openen van de poort naar het Zomerland was erg zwaar geweest voor de zwakke Godin, die net als alles in de natuur zelf, uitgeput in de wintertijd van haar leven was aangekomen. Toen de nacht van Samhain op haar eind liep, keerde ze terug uit het Zomerland en zakte kreunend in elkaar tussen de wortels van de Vlier. Daar viel ze in een diepe slaap en zo vonden de elfen haar de volgende ochtend. ‘Godin, wat is er met u, word toch wakker!’ riepen ze bezorgd. Maar ze was te zwak en hoorde de elfen niet. ‘Laten, we haar vlug naar Koning Hulst brengen’, riep de Elfje Klein. En zo brachten ze haar, meer dood dan levend, bij Koning Hulst.
Die sloot woedend met één armzwaai de poort naar het Zomerland. ‘Wat heb je gedaan Godin, moeder, het is jouw tijd nog niet om naar het Zomerland te gaan, je draagt het zonnekind, mijn broer Eik, in je buik’ schreeuwde hij tegen de slapende Godin. ‘Je kunt pas gaan als het je tijd is!’ En stampend liep hij weg naar zijn troonzaal waar hij een grote beker honingwijn inschonk, die hij in een slok achterover sloeg. Toen riep hij de elfen bij zich. ‘Jullie moeten goed voor de Godin zorgen en laat haar niet gaan, jullie weten dat het zonder haar gedaan is met al het leven op aarde,’ terwijl hij ongerust naar de Godin en haar bolle buik keek.
De elfen begonnen allemaal door elkaar te praten, de een wist nog beter dan de ander hoe ze haar zouden kunnen redden.
Ze hielden pas op toen Hulst door de zaal galmde: ‘Elfen stil nu, er is geen minuut meer te verliezen, kijk ze wordt steeds bleker!’
Geschrokken tilden twee elfen de Godin zachtjes op en brachten haar naar een andere kamer. Daar legden ze haar op een zacht bed van mos. Vanaf dat moment verzorgden de elfen haar met alle liefde en magie die ze in zich hadden en deden er alles aan om haar in leven te houden, want ze wisten heel goed dat als de Godin dood zou gaan, het zonnekind met Midwinter niet herboren zou worden en het voor altijd donker zou blijven. Dag en nacht waakten ze aan haar bed, streelden haar haren en fluisterden om beurten in haar oor: ‘Lieve Godin, hoor ons, kom toch terug, word wakker, we hebben je nodig, alles en iedereen op aarde heeft je nodig, kom en breng ons in december je zonnekind Eik.’ Zo ging het enkele dagen door en pas na de derde nacht knipperde godin ’s ochtends met haar ogen. Het kleinste elfje dat die nacht bij haar had gewaakt, sprong op, sloeg zijn vleugeltjes uit en begon opgewonden boven haar te fladderen. ‘Godin, Godin hoort u mij, ik ben het het Elfje Klein, wordt maar wakker dat is fijn.’ Toen opende Godin langzaam haar ogen en ze glimlachte voorzichtig naar Elfje Klein. Met moeite kwam ze overeind en stapje voor stapje liep Godin wankelend, door alle elfen gevolgd, naar de troon van koning Hulst.
Toen ze naar hem keek, draaide hij zijn hoofd weg. Godin sprak met zachte stem: ‘Zoon wil je me niet zien? Ik ben het, je moeder. Bijna was ik dood, maar ik ben gebleven met de belofte van nieuw leven en licht. Eik groeit in mijn buik en zal herboren worden in de langste nacht en dan zal jouw tijd hier afgelopen zijn. Je weet dat het zo gaat mijn zoon, jaar na jaar’
Koning Hulst schrok van de woorden van de oude Godin. Was zijn tijd al weer bijna voorbij? Ook hij wist dat als Eik zou komen, hij zeker verslagen zou worden. Maar dat wilde hij niet en zijn troon opgeven al helemaal niet. Voor zich uit starend mompelende hij: ‘Ik weet wat ik doe, ik sluit mijn moeder, de Godin, op in de hoogste toren van mijn rijk. Dan kan mijn broer Eik daar herboren worden, maar ik hoef hem nooit te zien en tegen te komen, zo kan hij mij ook niet verslaan. En dan blijf ik, Koning Hulst van de donkere tijd, voor altijd op de troon zitten.’ En zo gebeurde het, Godin zat dag in dag uit alleen in de torenkamer. Toch was ze niet boos op haar zoon Hulst, want ze hield van hem. Ze rustte en sliep veel, net als de dieren die nu hun winterslaap hielden. En in haar buik groeide het zonnekind rustig door. Godin lag overdag tevreden voor zich uit te staren en sprak tegen het kind in haar buik: ‘Kleine Eik, word maar groot en sterk, staks kom je weer terug op aarde en zal je je grote broer Hulst verslaan, want al wil hij het niet, het is toch echt straks met zijn donkere tijd gedaan. Maar nu nog even niet, het wiel moet nog even verder draaien. Het was fijn om je even tussen de sluiers van Samhain door te kunnen voelen en zien, nu ben ik niet meer zo verdrietig en zal geduldig op je terugkeer wachten. En dan zal Hulst plaats maken voor jou Eik.
Want na een donkere tijd, wordt het altijd, altijd weer licht…..’